Electrozwever, foamie

Lichte electrozwever uit de “Easystar klasse”

Figuur 1 Start met rechte stijgvlucht

Het model mag door de piloot of door de helper worden weggeworpen. De aanloop moet in rechte lijn zijn, evenals de daarop volgende stijgvlucht.
Als onvoldoende kan onder meer worden aangemerkt als:

  • het model gedurende de aanloop en/of bij de stijgvlucht aanmerkelijk
    van richting verandert.
  • na het opstijgen opnieuw de grond wordt geraakt.
  • de stijgvlucht onstabiel is of met te hoge of te lage snelheid wordt
    gevlogen.

 

Figuur 2 Turn

Het model vliegt minimaal 5 seconden langs de vlieglijn tot vrijwel recht voor de kandidaat, maakt een bocht van 90 graden van de vlieglijn af, beschrijft dan een bocht van 270 graden tegengesteld aan de eerste bocht, waarna het weer in rechtlijnige horizontale vlucht terugkeert langs de vlieglijn tot wederom recht voor de kandidaat, naar het beginpunt op een koers tegengesteld aan die bij het begin van de figuur.

Als onvoldoende kan onder meer worden aangemerkt als:

  • de figuur als zodanig onvoldoende kan worden herkend.
  • de hoogte sterk varieert.

 

Figuur 3 2 Loopings achterover

Het model komt langs de vlieglijn aanvliegen en maakt recht voor de vlieger achtereenvolgens twee lussen (jetmodellen: één looping) achterover. Een lichte duikvlucht om meer snelheid te verkrijgen is toegestaan. De figuur
wordt beëindigd op een koers die in het verlengde ligt van die bij aanvang.

Als onvoldoende kan onder meer worden aangemerkt als:

  • de loopings niet als zodanig herkenbaar zijn.
  • het model tijdens de loopings niet meer volledig onder controle is
    (breekt uit).
  • de manoeuvre grote afwijkingen vertoont ten opzichte van de vlieglijn.

 

Figuur 4 Vlakke acht
Het model vliegt tot vrijwel voor de kandidaat, maakt een bocht van 90 graden van de vlieglijn af, beschrijft dan een complete horizontale cirkel in de vliegrichting, gevolgd door een cirkel in tegenovergestelde richting. De figuur wordt beëindigd op een koers die in het verlengde ligt van die bij de aanvang.
Brevetreglement FLRCV 2017 Pagina 13

Als onvoldoende kan onder meer worden aangemerkt als:

  • de manoeuvre niet als dusdanig kan worden herkend.
  • de hoogte sterk varieert.

 

Figuur 5 Spiraalduik van 2 slagen. (Of tolvlucht)

Het model vliegt op voldoende hoogte tot bijna recht voor de kandidaat, neemt gas terug en maakt dan een tolvlucht of spiraalduik van twee slagen (een tolvlucht is een overtrokken vliegtoestand, een spiraalduik is een
gevlogen figuur). Na herstel vervolgt het model op lagere hoogte in dezelfde richting als bij het begin van de manoeuvre.

Als onvoldoende kan onder meer worden aangemerkt als:

  • de manoeuvre niet als dusdanig kan worden herkend.
  • het model vanuit een tolvlucht overgaat in een spiraalduik.
  • het model in een spiraalduik een veel te hoge snelheid bereikt.

Figuur 6 Go-around

De kandidaat laat het model passeren tegen de wind in, langs de vlieglijn. Hij start het circuit recht voor zich, gevlogen op constante hoogte. Aan het eind van downwind of tijdens het baseleg wordt de hoogte verlaten en een landing ingezet. Het mikpunt is daarbij het punt waarop bij een normale landing wordt gemikt. Vlak voor de landing wordt volgas gegeven en het model vliegt langs de
vlieglijn klimmend naar circuithoogte.

Als onvoldoende kan onder meer worden aangemerkt als:

  • de manoeuvre niet als dusdanig kan worden herkend.
  • het model grote variaties in hoogte of richting vertoont tijdens het
    circuitvliegen
  • de snelheid op final niet overeenstemt met die van een normale
    landing.
  • de snelheid van het uitklimmen na de go-around niet overeenstemt
    met de snelheid van een normale klim na de start.
  • het final been niet in de configuratie (flaps stand) wordt gevlogen als
    bij een normale landing met dat model gebruikelijk is.

Figuur 7 Landing.
Het model passeert de kandidaat tegen de wind in, langs de vlieglijn. De kandidaat start het circuit recht voor zich, en vliegt op constante hoogte. Aan het eind van downwind of tijdens het baseleg wordt de hoogte verlaten en een landing ingezet. Het model moet de grond raken binnen de landingscirkel.

Als onvoldoende kan onder meer worden aangemerkt als:

  • de manoeuvre niet als dusdanig kan worden herkend.
  • het model grote variaties in hoogte of richting vertoont tijdens het
    circuitvliegen.
  • de daling onstabiel is door grote variaties in gewenste snelheid, koers
    en daalhoek.
  • het final been niet in de configuratie (flaps stand) wordt gevlogen
    wordt als bij een normale landing met dat model gebruikelijk is.
  • indien een opspringen bij de landing onveilig wordt opgevangen door
    de kandidaat.
  • Het model na de landing uitbreekt (sterk wegdraait).

 

 

Download hier het Basisbrevet examenformulier.