Zweefvliegtuig 

De kandidaat, met helper voor het aanzeggen van de figuren, stelt zich op recht vóór de examencommissie. Normaal gesproken worden de figuren tegen de wind in gevlogen, langs een vlieglijn die recht voor de kandidaat doorloopt. Bij afwijking hiervan is dit met de examencommissie overeen te komen. Indien niet verder beschreven, mag de kandidaat zelf bepalen hoe hij het model tussen de figuren positioneert voor de volgende manoeuvre

Figuur 1 Start met rechte stijgvlucht

De aanloop moet in rechte lijn zijn, evenals de daarop volgende stijgvlucht. In geval van een handstart mag het model zowel door de helper als door de vlieger worden gegooid. Alleen bij de start mag de eigen aandrijving gebruikt worden om op uitgangshoogte te komen. De rest van het programma dient daarna zonder aandrijving gevlogen te worden.

Als onvoldoende kan onder meer worden aangemerkt als:

  • het model gedurende de aanloop en/of bij de stijgvlucht aanmerkelijk
    van richting verandert.
  • na het opstijgen opnieuw de grond wordt geraakt.
  • de stijgvlucht onstabiel is of met te hoge of te lage snelheid wordt
    gevlogen.

 

Figuur 4 Vlakke acht
Het model vliegt tot vrijwel voor de kandidaat, maakt een bocht van 90 graden van de vlieglijn af, beschrijft dan een complete horizontale cirkel in de vliegrichting, gevolgd door een cirkel in tegenovergestelde richting. De figuur wordt beëindigd op een koers die in het verlengde ligt van die bij de aanvang.

Als onvoldoende kan onder meer worden aangemerkt als:

  • de manoeuvre niet als dusdanig kan worden herkend.
  • de hoogte sterk varieert.

 

Figuur 6 Circuitvlucht op hoogte

De kandidaat laat het model passeren tegen de wind in, langs de vlieglijn. Hij start het circuit recht voor zich; het circuit wordt gevlogen met zo min mogelijk hoogteverlies. Aan het eind van downwind of tijdens het baseleg wordt de hoogte verlaten en een landing simulatie ingezet. Het mikpunt is daarbij het punt waarop bij een normale landing wordt gemikt, echter op hoogte. Vlak voor de landing wordt deze afgebroken en het model vliegt langs de vlieglijn verder.

Als onvoldoende kan onder meer worden aangemerkt als:

  • de manoeuvre niet als dusdanig kan worden herkend.
  • het model grote variaties in hoogte of richting vertoont tijdens het
    circuitvliegen
  • de snelheid op final niet overeenstemt met die van een normale
    landing.
  • het final been niet in de configuratie (flaps stand) wordt gevlogen als
    bij een normale landing met dat model gebruikelijk is.

Figuur 7 Landing zonderdoorstart en zonder motor.
Het model passeert de kandidaat tegen de wind in, langs de vlieglijn. De kandidaat start het circuit recht voor zich met een doorlopende daalvlucht. Aan het eind van downwind of tijdens het baseleg wordt de hoogte verlaten
en een landing ingezet. Het model moet vlak de grond raken en daarna gecontroleerd uitrollen.

Als onvoldoende kan onder meer worden aangemerkt als:

  • de manoeuvre niet als dusdanig kan worden herkend.
  • het model grote variaties in hoogte of richting vertoont tijdens het
    circuitvliegen.
  • de daling onstabiel is door grote variaties in gewenste snelheid, koers
    en daalhoek.
  • het final been niet in de configuratie (flaps stand) wordt gevlogen
    wordt als bij een normale landing met dat model gebruikelijk is.
    · Tijdens het circuit de motor wordt gebruikt
    · indien een opspringen bij de landing onveilig wordt opgevangen door de kandidaat.
    · Het model na de landing uitbreekt (sterk wegdraait).

 

 

Download hier het Zweefbrevet (Brevet B) examenformulier.